Eind 1903 presenteerden de gebroeders Spijker een zescilinder op de Parijse Autosalon, de Spyker 60/80 pk. Al eerder hadden zij een 36/54 pk zescilinder gemaakt. Maar de voorsprong die de gebroeders Spijker hiermee in de autoindustrie kreeg werd, zoals in het boek over Spyker beschreven, al gauw teniet gedaan. Andere fabrieken hadden daardoor meer succes met hun zescilinders.
De zescilinder van Spyker uit 1903
Het boek over Spyker gaat uitgebreid in op de ontwikkeling van de zescilinder van Spyker. De zescilinder van de gebroeders Spijker werd ontwikkeld in de tijd (1901-1902) waarin het nog gebruikelijk was om een motor te maken waarbij iedere cilinder apart werd gegoten. Tweecilinder motoren hadden zodoende meestal twee losse cilinders en viercilinder motoren hadden vier losse cilinders achter elkaar staan. Toen de gebroeders Spijker in 1903 hun zescilinder presenteerde, telde deze zes apart gegoten cilinders.
Maar de techniek verliep in die jaren snel. In 1903 maakten andere fabrikanten, zoals De Dietrich, Daimler (Mercedes) en Panhard et Levassor viercilinder motoren waarvan de cilinders twee aan twee waren gegoten. In 1904 volgden meer fabrikanten deze constructie. Daarnaast had de Spyker een lamellen radiateur. Andere fabrikanten pasten in 1904 een modernere honingraatradiateur toe.
De zescilinder van Napier uit 1904 was moderner
Eind 1903 werden nog maar heel weinig auto’s met een zescilinder aangeboden. In Frankrijk maakten Louet en Charon, Girardot & Voigt (C.G.V.) een zescilinder, net als het Duitse Dürkopp. Napier was een bekende vroege Engelse fabrikant van zescilinder motoren. Maar terwijl de gebroeders Spijker in 1904 een zescilinder 60/80 pk met zes losse cilinders op de Engelse markt uitbrachten, maakte Napier in dezelfde maand een zescilinder met drie twee aan twee gegoten cilinderblokken. Anderen volgden eveneens deze constructie. En twee jaar later, in 1906, verscheen de Rolls-Royce 40/50 pk met een zescilinder waarbij twee blokken waren geplaatst van ieder driecilinders. Begin 1907 adverteerde de Amsterdamse fabriek echter nog steeds met een motor met zes losse cilinders.
Steeds meer zescilinders op de markt
Daarnaast kreeg de Amsterdamse fabriek concurrentie van steeds meer andere merken. In februari 1904 boden vier merken, te weten Ariel (£ 875,-), Dürkop (£ 1.250,-), Maudsley (£ 1.260,- en £ 1.470,-) en Napier (£ 1.050,-) auto’s aan op de Britse markt met een zescilinder motor. De Spyker kostte toen £ 1,600,- waarmee het één van de duurste auto’s op de Engelse markt was. Maar dat werden er al gauw meer. Een jaar later, in februari 1905, werden door zeven merken zescilinders op de Britste markt aangeboden en weer een jaar later waren dat tien merken (er waren elders in Europa nog meer fabrikanten die zescilinders maakten). Sommige daarvan hadden meerdere exemplaren in het assortiment. Geen van deze auto’s kwam ooit qua prijs in de buurt van de Spyker. Dat gold ook voor de auto’s met een achtcilinder motor die in 1906 op de Engelse markt verschenen.
De technologische voorsprong die de gebroeders Spijker met hun zescilinder hadden, was zodoende van korte duur. Dit gold echter niet voor de vierwielaandrijving. Hoewel er niet veel auto’s met vierwielaandrijving door de gebroeders Spijker werden verkocht, duurde het nog jaren voordat een ander bedrijf wel commercieel succes had met vierwielaangedreven voertuigen.