De stad Wenen werd al kort na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog getroffen door economische blokkades door de Geallieerden en een haperend transportsysteem. Doel van de blokkades was de Habsburgse monarchie op de knieën te dwingen. De omstandigheden voor de bevolking verslechterden al snel doordat er te weinig voedsel de stad binnen kwam. Hierdoor stierven veel kinderen door chronische ondervoeding. Nederlandse kranten schreven uitgebreid over de situatie aldaar, zoals de Nieuwe Hengeloosche Courant: ‘Meer dan 700.000 vrouwen en kinderen onzer medearbeiders zijn, zo er niet spoedig en veel hulp verleend wordt, aan de hongerdood prijsgegeven. Wie of hiervan ook de oorzaak moge zijn, vast staat, dat het kind, in welk land ook, onschuldig is aan de oorlog’.
Om de hongerlijdende bevolking, en speciaal de kinderen, na de wapenstilstand te helpen werden het Nederlandsche Roomsch-Katholiek Huisvestings Comité en het Algemeen Nederlandsch Comité voor Oostenrijk opgericht. Deze organisaties stuurden niet alleen miljoenen guldens aan hulpgoederen naar Oostenrijk (zoals wagonladingen met aardappelen), maar haalde ook om medische redenen kinderen hier naar toe om aan te sterken. De kinderen werden in ons land bij pleeggezinnen ondergebracht en bleven veelal minimaal zes weken tot enkele maanden. Ze werden door arbeiders, boeren, notabelen en rijke industriëlen in huis gehaald. Nederlanders droegen bij aan de kosten van de heen- en terugreis van de kinderen, alsmede voor de verblijfskosten. In bijvoorbeeld december 1919 werd in een landelijke actie door Nederlandse arbeiders acht uur overgewerkt, waarbij de opbrengst naar de Oostenrijkse kinderen ging. Een ander voorbeeld: de Bond van Nederlandsche Onderwijzers schonk in 1920 1.000 gulden voor de steun aan de Weense kinderen.

Nederland was een verzuild land, terwijl de Oostenrijkse kinderen veelal katholiek waren. Hoewel we ons dat nu nauwelijks meer kunnen voorstellen, zorgde het verschil in geloofsbelijdenis tussen protestanten en katholieken voor scherpe tegenstellingen in ons land. Maar ondanks dat werden de katholieke kinderen ook door protestanten met open armen ontvangen. De Oostenrijkse kinderen kwamen van december 1919 tot mei 1924 in groepen van soms honderden met de trein aan in ons land. In deze jaren werden maar liefst 65.000 kinderen tijdelijk in Nederland opgevangen om aan te sterken.

Het contrast met de huidige tijd is heel groot:
De afgelopen weken hielden de (extreem) rechtse partijen in ons parlement de komst van hulp behoevende kinderen uit Gaza voor medische behandeling in ons land meermalen tegen. Zoals eind september, toen stemden de PVV, VVD, BBB, FvD, SGP en Ja21 tegen de komst van drie zeer zieke kinderen naar ons land. Alles voor de reis en verzorging was geregeld en bekostigd, alleen een visum moest worden afgegeven. Het had er heel veel van weg dat racistische motieven, het betreffen islamitische kinderen, ten grondslag lag aan het besluit van deze partijen om tot vier keer toe geen visum af te geven.
Uiteindelijk besloot het demissionaire kabinet te willen bekijken of toch slechts enkele ernstig zieke kinderen (met beperkt aantal begeleiders) hier naar toe mogen worden gehaald. ‘Het aantal gevallen dat Nederland zal kunnen en gaat opnemen zal overigens zeer beperkt zijn’, benadrukte de minister van Buitenlandse Zaken onderaan in zijn brief. Geert Wilders bekritiseerde nadien op X de mogelijke komst van enkele zieke kinderen naar ons land. Dit vond hij ongewenst. Het contrast met honderd jaar geleden kan haast niet groter.

